Aflevering XIII
Villa Ulevel
XIII
‘Eerst komt het eten, dan de moraal.’ (Bertold Brecht)
Dus Maurits en Amelie hebben allebei een kind en samen een dochter Maan.
‘Noch Clair noch Arnoud heeft de naam Maan in mijn bijzijn genoemd,’ verklaar ik naar waarheid. Dat ze het beide wel over Luna, Latijn voor maan, hadden kan toeval zijn. Diep in mijn restantje werkend gezond verstand geloof ik daar biet noch bal van.
‘Een familie met veel talenten,’ merk ik op om van onderwerp te wisselen en de opdringerige stilte te doorbreken.
Amelie zucht van opluchting of teleurstelling. ‘Ja, mijn schoonvader was een heel bijzondere man. Hij heeft dit Eschertheater ontworpen en laten bouwen. Mijn Maurits is zakelijker ingesteld, wat me op zich wel aanstaat. Hij wil gewoon geld verdienen door aan de vraag van de klant zo goed als mogelijk te voldoen. Hij heeft geen mentale ruimte voor artistieke uitspattingen! In zijn vak dan.’
‘En Clair en Arnoud?’
‘Die doen maar wat!’ antwoordt ze direct. Het klinkt alsof het haar per ongeluk is ontvallen, maar niets is minder waar. ‘En dat doen ze! Dat heb je zelf toch ook wel kunnen constateren? Ik kijk even waar Maurits blijft.’
Amelie draait zich om en schrijdt terug naar de deur.
Ik prakkiseer nog over de betekenis van haar opmerking aangaande Maurits ‘In zijn vak dan’, kijk mijn gastvrouw na en mijn gedachten staken. Tot mijn stomme verbazing zie ik dat haar enorme gewaad praktisch geen achterkant heeft en Amelie geen onderkleding draagt. Tussen haar schouders en heupen houden slechts twee smalle banden van kant in lichaamskleur de jurk bij elkaar.
Halverwege de deur kijkt ze even om met een schalkse lach op haar gezicht. ‘Het is hier allemaal erg overweldigend voor de ouderwetse geest, Edgar.’
Dat laatste doet wel wat pijn, zet mij echter ook weer met beide benen op de grond. Ik vond haar net nog naakt mooier dan in een badjas, ik vind haar nu in de voorkant van de jurk mooier dan in de achterkant. Zij is een lopende uitdaging, veranderlijk als een kameleon, houd ik me voor. Dat is de enige manier om nieuwerwets over te komen. ‘Ik voel me hier helemaal thuis, Mathilde!’
Amelie lacht hartelijk, steekt haar duim op, laat haar heupen wiegen en de jurk van hoge naaikunst het stof op de vloer dat er, voor zover ik kan zien, niet ligt, voor haar blote voeten wegvegen.
Ik bezit zelf een eenvoudig ontwerp van Fong Leng, schiet me te binnen: een stropdas ter gelegenheid van de Olympische Spelen in Amsterdam in 1992. Die kwamen er niet. Het verzet ertegen, met politica Saar Boerlage als boegbeeld, won. In de jaren 60 van de vorige eeuw was zij activiste voor de Pacifistisch Socialistische Partij die in 1990 opging in GroenLinks.
De eerste keer dat ik mijn stem mocht uitbrengen voor de Tweede Kamer was op 26 mei 1981. De verkiezingen in 1977 kwamen net een paar maanden te vroeg. Ik kleurde het vakje van de PSP aan, vooral vanwege de legendarische verkiezingsposter uit 1970 met een koe en een naakte vrouw erop. Model Saskia Holleman, toen 25 jaar, was wijsgemaakt dat het om een foto ging voor ‘Sekstant’ het blad van de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming. Ze dreigde met juridische actie, waarna de kwestie werd afgekocht voor 1.250 gulden. De PSP-fractie werd gehalveerd en Saskia strafrechtadvocaat. In 1981 had ik dus al tien jaar kunnen weten dat vrije zeden een aflopende zaak waren.
Hier en nu vraag ik me dus af of het gedrag van de oudste bewoners van deze villa betekent dat zij de leer van ongeremde zeden aanhangen, of dat hun bizarre vertoon dient om mij te ontregelen, mijn stressniveau te testen. Of ze hebben er gewoon plezier in. Dat kan ook, is tevens de beste reden! Ik ben blij met die gedachte, die is pas echt nieuwerwets denken, eigenlijk toekomstwets. Vanuit mentaal oogpunt, dat van mij bedoel ik, mag ik het hoffelijke oudere stel inmiddels wel.
Amelie is inmiddels geluidloos naast me komen staan. ‘Het duurt nog even, Edgar.’
‘Ach je moet ons mannen maar nemen zoals we zijn,’ zeg ik vrijbuiterig.
Ze reageert bits. ‘Mijn Maurits mag blij zijn dat hij mij kreeg! Dat ik hem nam! Ik had ze voor het uitkiezen!’ Ik weet niet hoe adequaat te reageren.’ Ik ben qua opleiding medisch specialist, Edgar.’ Ik kijk haar vragend aan, zij mij indringend. ‘Uroloog.’
wordt vervolgd ...
* * *
Vorige aflevering:
Villa Ulevel - aflevering XII
Villa Ulevel
XII
‘Als je je kinderen wilt houden, kan je hen beter laten gaan.’ (M. Forbes)
Aan ouderdom kun je niks doen, aan oud zijn wel. Ze moeten beiden in de zeventig zijn, ogen echter veel jonger. De man straalt waardigheid uit, de vrouw statuur.
‘Ik ben Maurits de Roh. Mag ik je aan mijn echtgenote voorstellen …,’
Zij geeft mij een hand. ‘Amelie de Roh. Welkom in Vila Ulevel, meneer …?’
Ik houd het op ‘Ik ben Edgar.’ En weet niet waarom ik hier ben, had ik als lelijke toegift in gedachten, maar daar laat het innemende gezelschap in deze prachtige grote ruimte geen ruimte voor. Alle aandacht is gecentreerd rond drie aanwezigen.
Voor een toeschouwer zal het een koddig gezicht zijn: ik in mijn nette vrijetijdskleding - van onder naar boven blauwe Skechers met witte zool, beige broek, wit overhemd, bijpassend jasje (in een mij onbekende kleur; ik vertrouw mijn C&A kledingadviseur) en kort bruinig haar – handenschuddend met twee gedistingeerde bewoners van het grootste verscholen landhuis in deze streek in weinig verhullende badjassen. Of is dat ook illusie?
‘Sorry, we komen net uit het zwembad.’ Maurits heeft mijn ontwijkende blik kennelijk al geïnterpreteerd. ‘Mijn zoon Arnoud is meestal langer van stof.’
‘En mijn dochter Clair laat je in de regel ook niet snel gaan,’ vult Amelie aan.
‘Het stoort mij niet,’ lieg ik als een klantvriendelijk voorgeprogrammeerde chatbot. Het was me eerst niet opgevallen, maar nu herinner ik me dat Arnoud zijn vader ‘vader’ en zijn schoonmoeder Amelie noemde. Een samengesteld huwelijk, concludeer ik wellicht voorbarig.
‘Timing is belangrijk,’ zegt Maurits. ‘Dus als je ons wilt verontschuldigen, dan komen we op de juiste tijd weer bij je.’ Het komt binnen, neemt de badjassen aan en de twee senioren wandelen hand in hand het Eschertheater uit.
Ik heb niets tegen bloot, jong noch oud, maar de absurde sketch waarvan ik net deel uitmaakte had niets met timing te maken. Waarmee wel weet ik zo gauw niet. Timing staat naar mijn mening voor het allerbeste moment kiezen om een emotie optimaal over te brengen. Onvermijdelijk denk ik aan de zes Britse mafkezen van Monty Python, meesters van het absurdisme, dat wat mij betreft in ‘The Killer Joke’, over een dodelijke mop als wapen in WOII, een absoluut hoogtepunt kent.
Het toppunt van timing komt, wat mij betreft, ook uit de Python hoek, te weten de toespraak van John Cleese tijdens de herdenkingsdienst voor Graham Chapman in januari 1990, waarin hij na een vriendelijke opening ineens zegt: ‘Well, I feel that I should say, "Nonsense. Good riddance to him, the freeloading bastard! I hope he fries." Cleese wijzigt de toon in die van Chapman zelf omdat die het Cleese nooit had vergeven als hij dat niet had gezegd. Geniale omdraaiing!
De gedachte alleen al aan die hilarische grafrede laat mijn gemoed ten goede omslaan. Ik voel me Cleese, misschien zelfs Basil Fawlty, kan alles aan want ik ben niet het probleem. Dat zijn de anderen!
Ergens in de verte echoot een bel, de deur waardoor de twee blote bejaarden vertrokken gaat open en Amelie komt het theater in. Dat denk ik, althans. Ik moest eerst even goed kijken of ze het daadwerkelijk is. Was de badjas een niemendalletje rond haar kleine lichaam, ik vond haar naakt mooier, nu verschijnt ze in overdaad. Amelie, zij is het inderdaad, draagt een extravagante jurk à la Fong Leng en uitbundige make-up als mode-icoon Mathilde Willink in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Ze loopt niet, maar schrijdt alsof ze het toneel opkomt, het decor in. Het zit allemaal als gegoten. Waar blijft Maurits Escher?
‘Maurits komt zo, Edgar.’ Wie? Maurits? Welke Maurits? Maurits Escher? Ik draai door, hoor ondertussen Amelie verontschuldigend zeggen: ‘De mannen hebben altijd zo veel tijd nodig in de badkamer, hè?’ Oké, Maurits de Roh dus. De omgeving neemt mijn hoofd over. ‘Sorry, ik dacht …’
Amelie doorziet mijn verwarring. ‘Mijn Maurits is vernoemd naar de grote kunstenaar Escher.’
‘Hij is ook schilder?’
‘Nee, natuurlijk niet, mijn Maurits is architect. Zijn vader, ook architect, was een enorme bewonderaar van Maurits Cornelis Escher en heeft zijn zoon naar hem vernoemd.’ Ze kijkt kort naar de deur waardoor ze opkwam, legt een hand op mijn arm en slaat een vertrouwelijke toon aan. ‘Nu we nog even onder ons zijn, Edgar, hebben Clair en Arnoud het nog over onze dochter gehad? Hebben ze haar gezien?’
Ik sta even perplex. ‘Jullie dochter?’
‘Ja, die van Maurits en mij. Ze heet Maan.’
wordt vervolgd ...
* * *
Eerdere afleveringen:
Villa Ulevel - een inleiding
‘Villa Ulevel’ is een feuilleton over de excentrieke familie De Roh. Twee keer in de week, in principe woensdags en zaterdags, verschijnen nieuwe episoden. Deze worden aangekondigd op diverse mediakanalen.
Een feuilleton? Oubollig, ouderwets, niet meer van deze tijd, gedateerd, belegen en antiek! Dit is een slechts een bloemlezing van meningen over vervolgverhalen welke op vaste tijden worden gepubliceerd.
Ooit grepen lezers elke dag naar de krant om op de hoogte te blijven van het nieuws en evenzeer van het wel en wee van de personages in het feuilleton. Feiten en fictie werden onderdeel van onderlinge gesprekken, verrijkten de conversatie. Verhalen verbinden nu eenmaal.
Verbindende effecten in zowel nieuws als verhalen zijn onder meer herkenbaarheid, verrassingen, humor, lief en leed, spanning, bijzondere personages en intrigerende klifhangers. Die zijn van alle tijden.
Weet je nog hoe lang we elpees en muziekcassettes verguisden? Kijk eens hoe hip die weer zijn.
En wat die bloemlezing van meningen betreft: zo beoordelen we over een paar jaar ook soapseries en podcasts.
Verhalen verbinden omdat ze uiteindelijk allemaal in elkaar haken en generaties verbinden in de tijd.
Ik durf het wel aan. Jij ook?
Villa Ulevel - aflevering I
Villa Ulevel
I
‘Vroeger was er ook een jeugd van tegenwoordig.’ (nn)
De ‘Barbier voor Heren’ in ons dorp beheerste twee kapsels voor jongens tot vijftien jaar: ‘kort gedekt’ en ‘lang gedekt’. Dat was pas sinds eind jaren zestig het geval. Daarvoor bood hij alleen het korte bloempotmodel aan. Gedwongen door de opkomende macht van de rebelse jeugd leerde hij met tegenzin hoe de haren niet meer uitsluitend ruim boven de oren af te knippen, maar ook eronder. Zo ontstond de pispotcoup, die hij echter alleen toepaste als de provo in spe een ondertekend briefje met de goedkeuring van zijn vader kon overleggen.
Zo ontstonden drie groepen jongens in het dorp die zich vooral van elkaar onderscheidden door de haardracht: kort (tot zover de bloempot reikt), lang (zelfde knipsel maar met de lengte tot de lagere pispotrand) en de knapen die in de stad naar een trendy kapper gingen.
Thuis hadden ze ongetwijfeld toegestaan dat ik naar een van de stadse kappers zou gaan, maar ik wilde dat niet, hechtte aan, wat ik toen nog dacht, zekerheid schenkende gewoontes, een veilige cocon.
Mijn ouders waren zeer tolerant. Hun gemengde huwelijk was gebaseerd op gedeelde waarden en normen maar vooral op onvoorwaardelijke liefde voor elkaar, ons kinderen en naasten. Ze ondergingen gelaten de afkeurende blikken van verschillende dorpsgenoten vanwege hun niet-belijdende rooms-protestante combinatie. Binnenshuis lachten ze er hartelijk om. Naar buiten toe bleven ze altijd hoffelijk.
Ik ben pas achteraf echt gaan beseffen hoe aangenaam de sfeer bij ons thuis was. Voor mij, tweede van drie kinderen, was die normaal. Ik zat er net als mijn twee zussen immers middenin. Dat ik met een door moeder getekende goedkeuring naar kapper Bernard ging voor de langharig-tuig-dracht was dan ook vanzelfsprekend. Hij controleerde de schriftelijke toestemming niet; dat was toch zinloos voor een representant van een vrijzinnig vrijbuitergezin als het onze.
Dat kappersbezoek was op vrijdag 5 juli 1974, vlak voor mijn vijftiende verjaardag. Ik viel nog onder het kinderkniptarief. Die datum weet ik zeker, want twee dagen later zaten we met het hele gezin voor onze eerste kleurentelevisie en zagen het Nederlands elftal in de finale van het wereldkampioenschap voetbal ten onder gaan tegen West-Duitsland.
Het verlies stemde mij somber. Niet alleen de uitkomst van de voetbalfinale was daaraan debet. Die duwde mij slechts dieper in het besef dat ik toe was aan een nieuwe levensfase, dat mijn kinderjaren zo goed als opgebruikt raakten.
Confronterend symbool van die transitie was dat de overgang naar het herenkiptarief tot gevolg had dat ik geen lekkernijtje meer kreeg bij het verlaten van de kapsalon. ‘Barbier voor Heren’ Bernard stond vooral bekend om zijn unieke snoepgoed, niet vanwege de kwaliteit van zijn kniptechniek.
Vanaf nu nooit meer dat gestoken snoepje van gestold suikerdeeg. Nooit meer het papiertje waarin het was verpakt met daarop een gedicht, spreekwoord of volkswijsheid. Nooit meer een ulevel.
Mijn veilige pop stond op breken, ik op uitvliegen.
Deze pispot vol gedachten schiet door mijn hoofd, houdt mij weg uit de tegenwoordige tijd.
‘Hallo?’ De schelle, licht krakende speakerstem werkt als een tijdmachine.
‘Goedemiddag. Edgar hier.’
‘Kom verder!’
De poort draait open en ik wandel naar het grootste mysterie dat ons dorp kent.
wordt vervolgd ...
* * *
Villa Ulevel - aflevering II
Villa Ulevel
II
'Hoe ver je reist, heeft niets met afstand te maken.’ (nn)
Vanaf de provinciale weg die ons dorp met de stad verbindt, loop ik het landgoed op, moet opschieten om niet bekneld te raken want de poort draait alweer dicht. Naar links en rechts voeren meanderende klinkerstraatjes naar bosschage in de verte. Recht voor mij kronkelt een grindpad door een weide met hoog gras en geurende felkleurige bloemen.
Vanaf de straat is mijn bestemming niet te zien. Ik vermoed, en vooral hoop, dat de straatjes en het pad elkaar in het dennenbos verderop weer ontmoeten en ik de kortste route heb gekozen. De fijne grindsteentjes knarsen onder mijn Skechers.
Thuis heb ik satellietbeelden van Google Maps bekeken, kon de poort, de klinkerstraatjes en het grindweggetje onderscheiden. Een huis waarnaar ze leiden blijkt echter geblurd, alsof het tonen ervan de nationale veiligheid bedreigt. Het is, zoals mijn favoriete detective Charles C.M. Carlier, alias de Schaduw het zou kwalificeren, op zijn minst merkwaardig, ik zou zelfs willen stellen hoogst merkwaardig. Een rondvraag in dorpskroeg ‘De Barbier’, gevestigd in de voormalige zaak van kapper Bernard, leverde ook geen aanvullende informatie op over landgoed en huis.
Het is toch bizar dat niemand in deze omgeving het huis schijnt te kennen. De enige die ik er ooit over heb horen praten was mijn grootvader aan moeders kant. Hij kon zich de tijd nog herinneren dat het gebied uit woeste heide bestond. Vanaf de oude straatweg naar de stad, ongeveer op de plek waar ik zojuist ben toegelaten, had hij ook de bouw van een huis gezien. Een rechthoekig doosje, had hij het gevonden, zonder tierelantijnen, niets bijzonders. Daarna was de woning geleidelijk aan het zicht onttrokken door snelgroeiende dennen. Tegelijk met de aanplant van de bomen, werd het heideveld in cultuur gebracht en tenslotte er een meer dan manshoog hek omheen geplaatst.
Als ik opa mag geloven, had de plattelandsbevolking destijds het verdwijnen van het heideveld bepaald niet betreurd. In het algemeen werden onontgonnen gebieden met hei, veen en moeras als gevaarlijk beschouwd. Ze boden schuilplaatsen aan struikrovers en moordenaars, vormden echter ook broedplaatsen voor duistere krachten en machten waar de mens het maar beter niet tegen op kon nemen. Die angst was ook in ons dorp diepgeworteld. Wie zich er toch waagde, speelde met zijn leven en vooral met zijn ziel.
De jaren verstreken en lange tijd wist niemand wie de bewoners waren van het huis tussen de dennen op de voormalige hei. Geen mens had zich ooit als zodanig voorgesteld. Wie of wat had zich daar in godsnaam gevestigd? Al snel nam de fantasie het over van de nieuwsgierigheid en gingen verhalen rond over heidense rituelen, kinderoffers en satansmissen welke op die verderfelijke plek strijk en zet waren.
De wereld is nu kleiner en de kennis groter. De bewoners van het huis waarnaar ik onderweg ben, worden dezer dagen niet meer als heidense satanisten beschouwd, echter als een soort erfenis uit die eerste periode wel als excentriek. Ik ga het zien.
Het is een stevige tippel. Ik loop inmiddels tussen de dennenbomen waar het wandelpaadje inderdaad aansluit op de klinkerstraatjes. Nog altijd geen spoor van enige bebouwing. Ik maak me ongerust, realiseer me echter tegelijkertijd dat ik niet in burgerlijke bouwkavels moet denken. Dit landgoed is groot, enorm groot. Ik loop door, het straatje maakt een bocht naar rechts en dan een ruime boog naar links. Ik bereid me voor op de eerste aanblik van een blokkendoos. Daar is het. Midden op een glad gemaaid gazon zie ik … Ik weet niet wat ik zie.
wordt vervolgd ...
* * *
Villa Ulevel - aflevering III
Villa Ulevel
III
‘Tussen weten en niet weten bevinden zich de deuren van waarneming.’ (Aldous Huxley)
Opa’s beschrijving van het huis, een rechttoe rechtaan blok, is bij mij zodanig diep geïnternaliseerd dat de daadwerkelijke aanblik voor mijn ogen blijft hangen, niet binnenkomt. Ik besef wel dat ik kijk naar het tegenovergestelde van wat ik verwachtte: een bizarre en onwerkelijke asymmetrie van symmetrische componenten, als een afschuwelijk mismaakt lichaam dat gekoesterd en bijeengehouden wordt door frêle gave handen. Afstotend afzichtelijk en aantrekkelijk mooi tegelijk.
Ik kan het niet aan, zoek invulling, associatie. Hoewel ik elke vorm van godsdienstwaanzin lang geleden heb verdrongen, zie ik in de constructie de dode Christus in de armen van zijn moeder, liefde en smart. Het raakt me diep.
Ondanks de chaos in mijn brein, worden mijn ogen in hun zoektocht naar rust als vanzelf naar Maria getrokken. Wat een geniaal gekozen perspectiefpunt! Onder haar rokken schuilt een bordes met drie deuren.
Het kwetterende en ruisende bos heeft plaatsgemaakt voor doodse kale stilte. Ik sta op de witmarmeren vloer voor een keuze: bij welke deur bel ik aan? Normaliter zou ik de middelste nemen, maar het gebouw heeft mijn gewoontebrein in de war geschopt. Ik bevind me inmiddels ver buiten de ruimste comfortzone waarin ik me tot op heden heb gewaagd, bel rechts, de deur gaat direct open en een klein mannetje of vrouwtje, geen idee, kijkt me aan.
‘U kwam over het grindpad?’ Ook de stem verraadt geen vorm van gender.
‘Ja, ik …’
‘Dan moet u hiernaast zijn.’ De deur valt in het slot.
Terwijl ik bij de middelste deur aanbel, denk ik aan de Beatlesfilm, ‘A Hard Day’s Night’ als ik het wel heb, waarin John, Paul, George en Ringo door verschillende voordeuren naar binnengaan en in hetzelfde huis terechtkomen. Mijn verwachtingsmanagement is mogelijk aan een herijking toe. Geen tijd om daarop te reflecteren want de deur is al open en ik kijk in een lichtblauw aangelichte gang die me doet denken aan de Grotta Azzurra op Capri, maar dan zonder klotsend zeewater. De lieflijkheid is echter vergelijkbaar, net als de aantrekkingskracht die me naar binnen zuigt. De gang of tunnel, ook geen idee wat het precies voorstelt, is vrij lang en bochtig waardoor mijn richtingsgevoel me al gauw in de steek laat. Ik laat me echter niet uit het veld slaan en stiefel stevig door. Wat kan mij gebeuren, en …?
‘Welkom in Villa Ulevel, meneer Edgar.’
Ik schrik me te pletter. Achter mij staat het wezen dat me eerder niet binnenliet. ‘Wat is dit voor raar huis?’ flap ik er amechtig uit.
Onaangedaan kijkt het mensje omhoog, zoekt oogcontact. ‘Dat is ook een manier om ernaar te kijken.’ Ik wil reageren, ben echter te laat. ‘Mevrouw De Roh verwacht u.’
‘Mevrouw De Roh? Ik dacht Luna Sol hier te ontmoeten, eh ...’
‘Binnen de villa noemen ze mij Het, meneer Edgar.’
‘Het? En buiten het huis?’ Ik blijf flappen om mijn onzekerheid te camoufleren.
‘We zijn binnen, meneer. Zoals ik al zei: mevrouw de Roh verwacht u. Aangezien mevrouw niet graag in consumerend gezelschap verkeert, verzoek ik u nu alvast haar welkomstdrankje te nuttigen.’ Het passeert mij, draait zich om en houdt een dienblad met een gevuld champagneglas hoog. ‘Dom Pérignon, meneer.’
‘Nee, dank u.’
‘Mevrouw staat erop, meneer.’
Ik twijfel. Wat staat me hier te wachten?
Wat hangt me boven het hoofd? Wat zijn de risico’s? Ik kan beter op mijn qui vive blijven. Het blijft echter voor me staan, ik kan niet verder en geef toe.
‘U kunt uw weg vervolgen, meneer!’ En Het is verdwenen.
Lekker drankje wel. Behoedzaam loop ik door. Hoe verder ik kom, des te donkerder het wordt. De bubbels stijgen naar mijn hoofd terwijl de gang naar links en rechts slingert. Een verraderlijke combinatie. Met een hand tegen de wand zoek ik mijn weg. Nog een keer links, nog een keer rechts en dan ontwaar ik aan het eind van de tunnel een stralend warm wit licht.
wordt vervolgd ...
* * *
Villa Ulevel - aflevering IV
Villa Ulevel
IV
‘Schoonheid ontstaat door de zuivering van overtolligheden.’ (Michelangelo)
Dood of de gladiolen! Zo extreem opgelucht ben ik het licht te zien aan het eind van de tunnel. Ik weet niet precies, zelfs niet ongeveer, hoe lang ik inmiddels in dit huis ben, maar al mijn emotionele sensoren zijn geactiveerd, staan op scherp. Vanuit het aardsdonker stap ik direct het fel witte licht in en zie nog steeds niets. De overgang is te overweldigend, ogen en brein hebben tijd nodig om te accommoderen. Ik blijf staan, langzaam verdampt het wit en voor mij openbaart zich successievelijk een beeld. Wat een entree! En wat een vinding! Op bijkans literaire wijze maak ik kennis met het decor waarin ik verzeild ben geraakt.
Wat me bevreemdt is dat de opdoemende witgrijze tinten van het sobere interieur van het vertrek, een bureau en twee stoelen, niet inkleuren.
‘Fijn dat je er bent, Edgar.’ Vanuit een restantje wit waas in mijn rechterooghoek verschijnt een elegante vrouw. Verbeeld ik me dat nou? Een evenbeeld van Sally Carr, zangeres van Middle of the Road waar begin jaren zeventig menige knaap, ik ook, verliefd op was, compleet met lange zwarte laarzen, knalrode hotpants en een hagelwit truitje, staat voor me. ‘Ik ben Luna Sol.’
‘Luna Sol? Het had het over mevrouw De Roh.’
‘In deze kamer heet ik Luna Sol, Edgar, en daarbuiten Clair de Roh en Het was erbuiten, dus …’ Ze kijkt me aan van tussen de lange blonde haren met een blik dat ik het dan wel begrijp.
Ik steek mijn hand maar uit, zij negeert die. ‘Neem plaats.’
‘Wat een bijzonder huis, Luna Sol.’ Geen reactie. ‘En wat een aparte entree. En wat een lange gangen.’ Waarom gebruik ik dat onbeholpen woordje ‘wat’ in elke zin? ‘Ik dacht: wat als ik aan de andere kant van het huis uit zou komen en weer buiten staan?’
‘Wat dan?’ Ze lacht me toe of uit, ik weet het niet. ‘Dat had gekund als Het je een andere kant had opgestuurd. Als je mijn drankje had geweigerd.’ Ik weet zo gauw niet wat te zeggen. ‘Lengte is een illusie, Edgar.’ Ze lacht schalks. Wat? Gaat het nu al over mannelijkheid? ’Je ervoer de blauwe gang als lang. Wat is ie mooi, hè?’ Woorden van mijn kant laten het gesprek kennelijk doodslaan; ik bevestig de pracht van de blauwe gang met overdreven instemmend knikken. ‘Wat echter gebeurde was dat je, om alle schoonheid ervan in je op te kunnen nemen, langzamer bent gaan lopen. En toen Het je de donkere gang instuurde nam angst het gevoel van tijd over. Afstand en tijd zijn niet relevant. Aanwezigheid wel.’
‘En als ik zonder gevoel voor die schoonheid of angst door die gangen was gesneld, had Het me het bos ingestuurd, had ik je niet ontmoet?’
‘Dan had Het je wel in deze kamer toegelaten, maar dan was ik er op dat moment logischerwijs nog niet geweest. Snap je dat?’ Ik doe alsof het me begint te dagen. ’Daarna had Het je inderdaad het bos ingestuurd.’ Clair lacht. ‘Maar daar ging ik niet vanuit. Anders had ik je niet laten uitnodigen.’
‘Ik was aangenaam verrast. Heb echter geen idee waarom je me hebt gevraagd hier te komen. Ik ken eigenlijk niemand die hier ooit binnen is geweest.’
‘Nou, hier komen allerlei mensen van buiten over de vloer. Vooral werkvolk! Onze kachel moet gewoon worden onderhouden.’
‘Dat begrijp ik. Maar ze krijgen jullie zelden persoonlijk te zien, vinden jullie wat excentriek.’
‘Ach, de buitenwereld ziet ons als excentriek, Edgar, en alleen omdat wij hier leven van de mooiste, aantrekkelijkste tevens gevaarlijkste eigenschap van de mens …
wordt vervolgd ...
* * *
Villa Ulevel - aflevering V
Villa Ulevel
V
‘Alleen mensen met fantasie hebben oog voor de werkelijkheid.’ (Okke Jager)
… de fantasie.
Ik kijk Clair, in dit vertrek kennelijk Luna Sol geheten, een moment zwijgend aan. ‘Jullie leven van de fantasie?’
Ze antwoordt snel, alsof ze mijn verbazing verwachtte. ‘Misschien is “verlangen” een beter woord. Fantasie klinkt minder bedreigend voor de buitenstaander.’
‘Eens! Ik denk direct aan onvervulde verlangens; die bestaan alleen in de fantasie. En daarbij blijft het vaak niet! … Veel vormen van geweld zijn eraan te wijten.’
Luna Sol klapt in haar handen: ‘Precies! Ik wist wel dat jij een goede keuze bent.’
‘Keuze? Waarom ben ik de goede keuze? En waarvoor?’
‘Jij associeert zo lekker snel en onbevangen!’
‘Je ken me niet eens!’
‘Maar wel steeds beter. En wat ik mis, bedenk ik er wel bij tot jij het zelf invult. Vertel eens wat je eerste indruk van dit huis is.’
Daar moet ik wel even over peinzen. ‘Tja, van binnen heb ik er nog nauwelijks iets van gezien.’
‘Edgar toch, je ziet altijd als eerste de buitenkant. Daar begint het.’
Ik weet niet wat daar precies begint, heb ook geen zin om elke puzzel die ik in haar zinnen hoor op te lossen. ‘Ik zie er een piëta in.’
‘Dat is een mooie en liefdevolle interpretatie! Volgens Arnoud, mijn echtgenoot, lijkt het op een spitse bergtop berijdende voluptueuze naakte vrouw.’
Daar heb ik direct ook een beeld bij, roep spontaan: ‘Russ Meyer!’
Ze kijkt me verbaasd aan. ‘Jij kent zijn films?’
Ik ga niet ontkennen dat ik groot liefhebber ben van de Amerikaanse regisseur die bekend staat als de ‘King of the Nudies’, probeer desondanks een zijspoor. ‘Wat een verschil in wat een gebouw met de fantasie kan doen.’
‘Jij kwam over het grindpaadje, Arnoud gebruikt altijd het klinkerstraatje rechts. Het perspectief waarmee de ziel kijkt, verklaart het verschil in verlangens die het huis oproept.’
Ik sta pijnlijk verbijsterd door de diepte die haar even simpele als trefzekere zinnen aansnijden.
‘Wat weet je van mij?’ Kennelijk wil ze niet verder op de buitenkant ingaan. Gelukkig maar. Als ze mij had gevraagd of ik me in dat verlangen naar goddelijke compassie herken, psychologisch een voor de hand liggende vervolgvraag, zou ik vastlopen in een doolhof van woorden. Het heeft mij immers jaren gekost religieuze indoctrinaties uit mijn kop te verjagen.
Ik verlang naar een borrel. En naar de uitgang. Voel me steeds minder op mijn gemak, wil mezelf blijven en vooral niet naar een persoon buiten mijn intrinsieke wezen muteren. Geen idee of dat haar doel is; het heeft er in elk geval wel enige schijn van. Ik probeer me hoffelijk uit de situatie en het huis te praten. ‘Het enige dat ik weet is dat ik Luna Sol hier zou ontmoeten, dus hooguit kan ik aannemen dat jij onder het pseudoniem Luna Sol boeken schrijft.’
‘Dat is half correct. Ik ben Sol. Ben je bekend met mijn werk?’
‘Niet inhoudelijk. Ik weet wel dat Luna Sol wordt geassocieerd met feelgood verhalen.’
‘Je praat over mij in de derde persoon!’ In haar stem klinkt een lichte agitatie door.
‘Sorry, ik vind dit lastig. Jij vertegenwoordigt, zoals je zelf aangaf, de helft van de schuilnaam, dus er is er kennelijk nog een partij, Luna, betrokken bij de boeken. Ik weet dus niet welk aandeel jij erin hebt. Daarom gebruik ik de derde persoon.’ … ‘Wat in dit geval extra toepasselijk is.’
Sol schiet in de lach. ‘Daar heb je weer gelijk in. Dank dat je de boeken van Luna Sol als feelgood kwalificeert. Heel vriendelijk. Ik noem ze voorspelbare niemendalletjes met een plot dat altijd eindigt in wat de lezer verwacht en hoopt.’ Ze ziet mijn verbaasde blik. ‘Flutromans die heel veel geld opleveren!’
‘Als dat je of jullie doel is: prima toch.’
‘Ik heb er ook niks op tegen, integendeel, maar heb tegelijkertijd een probleem. Ik, Sol, zorg voor een degelijk, twaalf in een dozijn, verhaal en Luna maakt er vervolgens een goed verkopende flutroman van.’
‘Dus dat is jullie onderlinge taakverdeling. Wat is jouw probleem dan?’
‘Luna is van de aardbodem verdwenen.’ Sol, de gemutileerde schrijfster, pinkt een traan weg. ‘Ik ben maar half mezelf. Snap je dat?’
Ik begrijp het, denk ik, heb met haar te doen en tegelijkertijd geen idee waarom ik in deze zwartwitfilm tegenover haar zit. Het voelt unheimisch.
wordt vervolgd...
* * *
Villa Ulevel - aflevering VI
Villa Ulevel
VI
‘Je leeftijd verbergen, is je herinneringen uitvlakken.’ (Arletty)
‘Ik spreek je liever aan met Clair; wil je niet voortdurend confronteren met de verdwijning van Luna.’
‘Lief van je, Edgar. Dan moeten we wel naar een ander vertrek. Hier trek ik dat niet.’
Het verbaast me niet. Steeds minder verbaast me hier iets. Eigenlijk niets. Het voelt als een roterende magneet die dan weer aantrekt, dan weer afstoot. Ze staat op. Hoe oud zou ze zijn? Ben ik seksistisch als ik denk dat ze door kan gaan voor dertig? Dat zou niet stroken met de Luna Sol reeks; die loopt al minstens twintig jaar. Haar jaren zeventig look staat haar geweldig, conserveert en, vooral, accentueert vorm en inhoud en … Ik geef mezelf een fictieve draai om de oren voor die ouderwetse gedachte en nieuwerwets seksisme.
‘Ben je van begin af aan betrokken geweest bij de boekenreeks.’
‘Ik ben vijfenveertig, Edgar.’
Hoe doet ze dat in vredesnaam, zowel de gestelde als niet gestelde vraag beantwoorden? Ben ik zo doorzichtig. Of voorspelbaar? Of is het opzet? Wil ze me met haar sexy outfit testen? Als ze zo zegt dat ik …
‘Jij bent dus ruim rond de zestig, of niet?’
Het hoge woord is eruit! “Dus”. Dus toch! ‘Van 1959, ja. Ruim daarboven, dus.’
‘Dan zie je er nog best goed uit! Ik had dus ook mijn Barbarella-pakje aan kunnen trekken.’
Ja, dus. Zie je wel! Ze doet dit met opzet! En ze heeft nog gelijk ook! Jane Fonda, wat een prachtige vrouw! En niet alleen als Barbarella in, en uit, haar ruimtepakje. Mijn beschouwende analyserende linkerhersenhelft neemt het spontaan over van de gevoelige emotionele rechterkant: ‘Ik vond ‘They Shoot Horse, Don’t They?’ een betere film. Maar dat was pas een jaar of tien later.’
‘Toen was Jane ook tien jaar ouder.’
Wat zegt ze? Wat bedoelt ze? Hoe relatief tijd is? Hoe onverbiddelijk? Of de verraderlijkheid ervan? Zit ik daarom in een decor van voor mijn geboorte? Komen Stan Laurel en Oliver Hardy straks binnen? Misschien. Hopelijk. Zij zijn onsterfelijk, al was het alleen maar door Stans uitspraak: ‘If anyone at my funeral has a long face, I'll never speak to him again.’ Zó Brits. Zodra dit duo ter sprake komt, verschijnt achter mijn ogen steevast een willekeurige scène uit hun even meesterlijke als hilarische film ‘Perfect Day’. Beter wordt het niet, want een betere is er niet omdat er geen slechtere zijn.
‘Verdwaal je in de tijd, Edgar?’ Clair alias Sol zit me te observeren. Ik flap er een knik uit. ‘Zoek je een fijne plek in de geschiedenis?’
‘Waar anders? De toekomst terugkijken kan niet.’
‘Nog niet,’ antwoordt ze fluisterend. Duo Geheimzinnig en Unheimisch. ‘Je voelt je hier niet fijn?’
Dat heb ik, impliciet, inderdaad gezegd. ‘Jij dan?’
‘Ik wil me zo kort terugtrekken. Op adem komen. Eerste kennismakingen slurpen energie. Maar ik heb een goed gevoel. Voel me wel fijn, ook moe. Ik wil je daarom graag aan Arnoud voorstellen. Hij is meer van jouw leeftijd dan ik. Dan krijg jij ook wat rust. Tenzij …?’ Ze kijkt me vragend aan.
‘Ik wil graag kennismaken,’ antwoord ik met gedempte stem. Met iemand die de hand van Russ Meyer herkent in een gebouw zeker, denk ik erachteraan. ‘Ik volg je.’
‘Dat gaat niet, Edgar. Het zal je begeleiden naar Arnoud.’
‘Ja, mevrouw,’ klinkt het achter me. Ik schrik er niet van, ik schrik hier bijna nergens meer van, draai me om en zie in Het ineens een tijdloos wezen. Ik wil afscheid nemen van Sol, maar zij is niet meer in dit vertrek.
‘Volgt u mij alstublieft, meneer Edgar,’ prevelt Het.
Ik voel me bijna onderdanig als ik achter de tijd- en genderloze bediende aansjok. Ondertussen maken zowel mijn linker- als rechterhersenhelft overuren, kunnen echter niet de vragen beantwoorden die me nu bezighouden: wat gebeurt er om me heen en wat gebeurt er in mijn hoofd? En wat staat me nog te wachten?
wordt vervolgd ...
* * *
Villa Ulevel - aflevering VII
Villa Ulevel
VII
‘De wetenschap is niets meer dan een verfijning van het dagelijkse denken.’ (Albert Einstein)
Het gaat me voor door een korte, in sfeervol pastel verlichte gang naar het felle buitenlicht. ‘De rechterdeur, meneer Edgar.’
‘Kom ik weer in een doolhof terecht?’
‘Voor de een is krapte een doolhof en weidsheid is dat voor een ander. Ik weet het dus niet, meneer Edgar.’ Naast gender- en tijdloos ontbeert Het ook zichtbare emotie. Door de middelste deur wandelt Het terug het huis is.
Ik ben alleen en vrij om te blijven of te gaan, zet voor en tegen op een rij maar kom er niet uit. Het is niet mijn lichaam dat me tegenhoudt te vertrekken, het is mijn hoofd, waarin zich een labyrint vol dilemma’s heeft genesteld en ik kan de uitgang niet vinden. Er is geen vlag om me op te oriënteren, geen verhoog dat overzicht biedt. De gangpaden zijn te smal, ik wil breder kunnen denken en ervaren. Ik voel dat ik nog niet klaar ben met dit huis, druk op de bel van de rechter voordeur, die direct opengaat.
Wat nu weer? Ik sta voor een bakstenen muur met in het midden een verticale langwerpige opening die direct associaties genereert. Zo expliciet was Russ Meyer nooit, laat staan Jane Fonda en Sally Carr al helemaal niet, schiet door mijn gedachten. Dit aanzicht houdt me tegen, intrigeert echter tegelijkertijd. Waarom zie ik die smalle opening nu niet als het graf van Christus, wel als een vulva? De steen is weggerold, het kruis geopenbaard. Nu is de kans. Ik moet het antwoord weten om de willekeurig vurende synapsen in mijn hersenen weer onder controle te krijgen, wurm me tussen de ruwe stenen door en betreed een merkwaardige, ik zou zelfs willen zeggen, hoogst merkwaardige ruimte.
De buitenkant van de villa voorspelt op generlei wijze hoe het er van binnen uitziet. Hier geen blauwe gang. Ik word omringd door witte lichtjes in een pikzwarte ronde ruimte zich vanaf de deuropening lijkt te verbreden, de vorm van een meetkundige kegel heeft. Verderop vernauwt die kegel zich weer. Is dit een optische illusie veroorzaakt door de lichtjes om me heen? Of loop ik over een brug? Dat laatste moet haast wel, want hoe dichter ik het midden nader, daar waar de kegel overgaat van uitdijen naar krimpen, hoe verder de lichtjes van me afstaan en zich onderling ook steeds verder van elkaar bevinden. Ik voel me verloren, dolend tussen de sterren, alleen als een onbeduidende heremiet in het allesomvattende heelal.
Ik zou Arnoud, Clairs echtgenoot toch ontmoeten? Zou die hier ronddwalen? Best mogelijk. Omdat het niet onmogelijk is. Dat zijn de verhoudingen in dit huis en daarmee in dit universum. Ik ga niet roepen, daarvoor is de sereniteit te overweldigend. Ik weet niets van die man, niet eens of Arnoud wel een man is. Dat is in deze schijnbaar lege en tijdloze omgeving ook niet relevant. Het gaat om aanwezigheid.
In de verte gaat een lamp aan. Nee, dat zie ik verkeerd. Er is een gat ontstaan, een steen weggerold, een kruis onthuld. Daar is de uitgang van Christus’ graf en van de vulva. Ik ben opgetogen, ontspannen. Dat haalt de druk van mijn hersenpan, waardoor spontaan een pandemonium ontstaat van abstracte teksten, alsof ik Lucebert ze zelf hoor voordragen, en surrealistische beelden, alsof de psychedelische vloeistofdia’s van Wim Zomer uit mijn schooltijd me omringen. Ze vullen de vrijgemaakte ruimte en leiden, hoe dichter ik bij de uitgang kom, tot een existentieel besef alsof ik ga opstaan uit de dood, opnieuw word geboren!
Aan het eind van de tocht door twee tegenovergestelde kegels, waar de lichtjes weer dichtbij mij en bij elkaar staan, wurm ik me opnieuw door een nauwe spleet in een bakstenen muur en voel me worden afgepeld tot het moment dat pa’s zaadje insloeg op ma’s eitje.
wordt vervolgd ...
* * *
Villa Ulevel - aflevering VIII
Villa Ulevel
VIII
‘De dwaling stroomt, de waarheid sijpelt.’ (Sirius)
Als door een waas terug op aarde, uitgespuugd door de kegel, zo voelt het althans, kijk ik neer op een normaal ogende man. Oppassen dus. Hij zit achter een immens bureau dat bedolven ligt onder boeken en papieren, staat op, loopt naar me toe en blijft op zo’n twee meter afstand voor me staan. ‘Ik ben Arnoud de Roh.’
In één oogopslag zie ik van onder naar boven slippers, Noorse sokken, blote witte benen, korte bruine corduroybroek, hagelwit shirt met zwarte vlinderdas, een gebruind gezicht en een volle bos grijze haren in pispotmodel.
‘Ik ben …’
‘Edgar, ik weet het. Clair heeft me onlangs over jou verteld.’
‘Onlangs? Ik kom net bij haar vandaan.’
‘Ja, zo is zij.’
Het zou me niet verbazen als Clair en Arnoud met elkaar communiceren via een wormgat tussen hun persoonlijke dimensies. Dat moet haast wel, want ze zijn onverenigbaar, lijkt mij. Clairs dimensie is leeg, die van Arnoud propvol. Clair vult de hare met woorden en Arnoud de zijne met boeken. Een complementaire tegenstelling, een merkwaardige, hoogst merkwaardige vorm van evenwicht.
‘Dit is mijn werkkamer.’ Kennelijk heeft Arnoud mijn omgeving scannende ogen opgemerkt. ‘Ik ben wetenschappelijk onderzoeker naar theoretische galactische rudimentaire sporen.’ Vandaar dus de behoefte aan al die boeken.
‘Kom je nog wel eens buiten?’ Je moet toch wat vragen.
Arnoud grinnikt. ‘Zelden. Ik houd me uitsluitend bezig met rudimenten die alleen maar te beredeneren zijn.’
Hij zal zijn gebruinde gelaat dan wel door een hoogtezon in stand houden, of met crèmes. Dat weet ik niet. Wel weet ik wat rudimenten zijn en citeer Wikipedia: kennelijk overbodige overblijfselen van vroeger. Bij mensen bijvoorbeeld staartbeen, verstandskies en blindedarm. Bij andere dieren: pootresten bij slangen, heup- en dijbeen bij walvissen, vleugels van vogels die niet meer functioneel genoeg zijn. Zo spreekt Wiki. De link naar het galactische ontgaat mij.
‘Jij denkt waarschijnlijk direct aan biologische kenmerken die overbodig lijken, een restant van hoe we er tig jaar geleden uitzagen. Die interesseren me niet.’ Oké. Dat is dan direct helder. ‘Ik probeer het grote aan het kleine te paren, dus niet te zoeken naar overbodige restanten van onze voorouders, wel naar restanten die de kosmos ons heeft meegegeven, al dan niet zinvol.’
‘Zijn wij mensen geen restant van de kosmos?’ Ik weet niet hoe ik erbij kom, het schoot me spontaan door mijn kop en via mijn orale flappentap eruit.
‘Wij zijn producten van de kosmos, Edgar. We kunnen niet van onszelf leren wat onze verhouding tot die kosmos is. Dat is alsof je een priester vraagt of God bestaat. Hij zegt waarschijnlijk van wel, maar weet dat ook niet, het is maar geloof, geen wetenschap. Onze enige leraar is het universum zelf.’
‘We weten er toch nog maar weinig van?’ zeg ik voorzichtig, wil Arnoud niet in een wiek schieten.
‘Praktisch niets!’ valt hij uit. ‘Het is allemaal theorie gebaseerd op fantasie!’ Hij gaat vlak voor mij op zijn tenen staan, Arnoud is bijna een voetlengte kleiner dan ik, grijnst en fluistert: ‘Daarom houd ik me bezig met rudimenten die de theorie bevestigen.‘ Hij loopt terug naar zijn bureau.
Zijn kledingstijl intrigeert mij. Hij staat kennelijk niet met zijn poten in de klei, maar hoe dichter bij zijn brein hoe verzorgder hij eruitziet. Kan ook zijn dat hij nooit hoeft op te staan, voortdurend in de bibliotheek rondom hem zit.
‘Boeiend, Arnoud. Waar sta je met je onderzoek?’
‘Vlak voor een grote doorbraak, Edgar, die de wereld zal veranderen.’
‘De wereld?’
‘De denkwereld. De aardkloot zelf boeit me niet. Is ook niet relevant na mijn ontdekking van een rudiment van de oerknal, waaraan we allemaal ten onder zullen gaan!’
wordt vervolgd ...
* * *
Villa Ulevel - aflevering IX
Villa Ulevel
IX
‘De hel dat zijn de anderen.’ (Jean-Paul Sartre)
‘Dus we gaan aan het begin ten onder?’
‘Absoluut!’ De overtuiging waarmee Arnoud spreekt laat geen ruimte voor discussie. ‘Valt me tegen dat je dat niet hebt gezien toen je binnenkwam.’
‘Toen ik me door die smalle spleet jouw kantoor in wurmde?’
‘Nee, toen je door de buitendeur naar binnen stapte. Wat ervoer je toen?’
Ik ben op mijn hoede. De gangen waarin ik naar Clair liep waren eigenlijk illusies, mede opgeroepen door de vreemde uiterlijke vorm van de villa. Ik stond ervoor open, zonder dat te beseffen, houd het dus nu maar klinisch.
‘Ik liep door een soort zwarte zich verbredende kegel met witte lampjes om me heen, kwam daarna in een soortgelijke, tegenovergestelde, kegel die steeds smaller werd.’
‘Waar moest je aan denken toen je daar liep?’
Clair wist mijn gevoelens na de blauwe en zwarte gang exact te duiden. Ik besluit eerlijk te zijn. ‘Een expanderend heelal en een krimpend heelal.’
‘Juist!’ Arnoud glimt van plezier. ‘Jij bent de eerste die het doorheeft!’
‘De eerste? Wie zijn me allemaal wel niet voorgegaan dan?’
‘Niemand. De wereld wil er niet aan. Clair vult in een lege kamer haar dagen met fantaseren om boeken te vullen, wil dus niets te maken hebben met de werkelijkheid die úit boeken te halen is. En mijn ouders zien mijn theorie als een bedreiging voor hun activiteiten.’
‘Jouw ouders? Zij wonen ook in de villa?’
‘Dat vraag je omdat je drie voordeuren hebt gezien?’ Zonder op antwoord te wachten bevestigt Arnoud mijn als vermoeden gestelde vraag. ‘Jij gaat ze straks ontmoeten.’
Ik trek mijn stoute schoenen aan. ‘En Luna?’
Arnoud kijkt verstoord op. ‘Je bedoelt Clairs schrijfmaatje, haar “Yang” zoals ze zelf altijd zegt? Ik zie haar nooit. Ik ben de meeste tijd hier, Clair werkt uitsluitend met Luna in haar kantoor. Verder komt ze niet. Waarom wil je dat weten?’
‘Clair begon erover, zei dat Luna is verdwenen en dat ze maar een halve schrijfster is nu.’
‘Wat wil je dat ik zeg? Ik ben 52 jaar oud en kan nog wel dertig jaar mee. Maar kijk eens naar die enorme berg boeken die ik aan het doorworstelen ben. Denk jij dat daar ook maar één Luna Sol boek tussen zit?’ Hij geeft zelf het antwoord. ‘Natuurlijk niet!’ Arnoud hervindt zijn flegma. ‘Sol heeft zich aan Luna overgegeven om geld te verdienen. Dat haalt niet alleen Sol maar ook Clair neer. Ik ben blij dat ze niet meer komt opdagen.’
De verhouding tussen Arnoud en Sol, Luna en Clair staat strak gespannen, dat is me wel duidelijk. ‘Geld verdienen is toch geen schande?’
‘Zij kan, net als ik, gewoon op de portemonnee van de familie teren. Maar nee, hoor. “Ik verlaag me niet tot een parasiet” zegt ze als ik erover begin.’
Ondertussen grasduint hij door een stapel boeken die op de grond liggen.
‘Kijk, dit is het meest frivole dat ik lees, of liever: bekijk.’ Arnoud houdt een boek omhoog over het werk van René Magritte. ‘En deze.’ Ik herken direct de pil met het overzicht van Salvador Dali’s leven en kunst. Bij mij staat het op ooghoogte in de boekenkast. ‘Deze meesters van het surrealisme kunnen mijn brein in een denkstand zetten die me los van de werkelijkheid brengt. Verlossen van de realiteit, van de routine, van het gebonden denken.’
‘Zij zouden jouw denkwerk hebben gewaardeerd, Arnoud.’
‘Natuurlijk. Wat zouden we diep hebben gefilosofeerd over de schijnbare onmogelijkheden die ons drieën zo boeide!’
‘En andere wetenschappers op jouw vakgebied?’
‘Die zijn er niet, ik ben uniek in mijn vak. Anderen zijn bang om hun eigen werk onderuitgehaald zien worden of mijn stelling gaat hun pet te boven!’
‘Welke stelling is dat, Arnoud?’
‘Hou je vast, Edgar. Het rudiment van de oerknal dat verantwoordelijk is voor zowel ons ontstaan, voortbestaan als onze ondergang, is het orgasme.’
wordt vervolgd ...
* * *
Villa Ulevel - aflevering X
Villa Ulevel
X
‘Dat is één kleine stap voor de mens, één reusachtige sprong voor de mensheid.’ (Neil Armstrong)
‘Alles wat een bepaalde mate of vorm van extase vergt om voort te leven, waaronder mensen, dieren, planten, vindt de oorsprong in de oerknal.’
Die zin dringt pas tot me door als hij al gezegd is. Ik prakkiseerde nog over Arnouds theorie dat het orgasme een rudiment van de oerknal is. Probeerde het voor me te zien, maar kwam niet verder dan mijn entree in zijn wereld. Hoe ik mijn best had moeten doen om mezelf door die smalle spleten in de bakstenen muren te wringen en er met een zucht van verlichting bevrijd uit los te schieten. Arnouds tweede zin over zijn theorie verbreedt mijn spectrum wel. Het gaat dus niet alleen om ons mensen.
‘De oerknal creëerde ruimte voor, kortgezegd, stof en straling waardoor de zonnestelsels en melkweggen zich konden vormen. En de planeten met daarop, sinds kort, dat wat wij leven noemen. De schaal waarop dit plaatsvindt wordt almaar kleiner. Wij zijn immers helemaal op de piepkleine aarde georiënteerd. De wijze waarop echter nieuwe materiële vormen ontstaan, en zich voortplanten, is vergelijkbaar met die waarmee ons universum ontstond.’
Automatisch ga ik in gedachten terug in de tijd, naar 21 juli 1969. We bleven ervoor op. Henk Terlingen en Chriet Titulaer hielden ons vanuit de televisiestudio in Hilversum uit de slaap. Uiteindelijk moesten we wachten tot drie minuten voor vier uur in de nacht om NASA-astronaut Neil Armstrong als de eerste mens op de maan te zien rondstappen.
De afweging of ik die gebeurtenis te berde breng om Arnouds boude stelling dat we ons alleen op de aarde concentreren te ontkrachten valt negatief uit. Op galactische basis is het maar een schijtafstandje van hier naar die maan, welke bovendien rond de aarde draait en daardoor qua hiërarchie op een nog lager niveau staat dan de aarde zelf. Dus is de vraag gerechtigd: wat hebben wij daar eigenlijk te zoeken, op die achterbuurt van onze planeet?
De man in zijn korte broek en met zijden vlinderdas op een overhemd van, ik vermoed, Egyptisch katoen denkt in het groot, maar tegelijkertijd … ‘Je zult nu denken: wat heb ik eraan?’ Dat dacht ik inderdaad. ‘Nou, we kunnen dus heel dicht bij de oorsprong van het leven komen en waarom we er zijn. Het is niet de wil van een bovennatuurlijke kracht, wel van een natuurlijke kracht.’ Hij haalt even diep adem. ‘Mijn these, nog geen theorie, is dat, net zoals bij de voortplanting minimaal twee, in ons geval, mensen van verschillend geslacht nodig zijn om de soort voort te zetten, zijn er minimaal twee universums nodig om ... Waar denk je aan?’
‘De twee tegenover elkaar liggende kegels waardoor ik bij jou naar binnen kwam.’ Ik zag ze direct voor me toen hij over twee heelallen begon.
‘Juist. Die twee kegels zijn even groot. Dat is een evenwicht waar wij ook naartoe gaan. Wij bevinden ons nu in een uitdijend universum, dat de ruimte inneemt van een krimpend universum. Dat gaat door totdat de massa van het ineenkrimpende universum zo dicht wordt, dat die implodeert, uitdijt en ons universum laat krimpen. De beschikbare krachten nemen na elke galactische implosie/explosie af waardoor, zodra de ze zijn uitgewerkt, twee volledige universums zijn ontstaan. Je denkt nu zeker: de term oerknal past hier niet; die is eigenlijk alleen van toepassing op de allereerste knal.’
Daar dacht ik helemaal niet aan. Het beeld dat Arnoud schetst van twee universums in ruste klinkt logisch als religie. ‘Je beschrijft een soort hemel of nirwana.’
‘Nou, Edgar, dat beeld snap ik. Er is alleen geen leven in te bekennen. Alle materie is vervallen tot de allerkleinste deeltjes, die we, denk ik, nog niet eens kennen.’
‘Waarom …’ Ik begrijp ineens waar hij heen wil. ‘Er komen dan geen oerknallen, of hoe we ze ook moeten noemen, meer voor. De energie om voort te planten is op.’
‘Klopt, mijn waarde. Er is niets meer, behalve lege ruimte.’
‘Is … is een lege ruimte geen paradox? Is niets iets?’
Arnoud grinnikt. ‘Je stelt bijna de meest elementaire filosofische vraag, Edgar. Compliment! Ik stel daarentegen de ultieme existentialistische vraag: ‘Is iets niets”? We zullen het nooit zelf meemaken. Wat er in mijn opinie het dichtst bijkomt is Clairs werkkamer.’ Hij buldert van het lachen. Ik kan niet determineren of het de lach is van een moppentapper of van een psychopaat. Ik voel me onzeker, wil zo snel mogelijk weg uit dit gekkenhuis. Maar pa en ma wachten nog … ergens. En waarom ben ik hier?
wordt vervolgd ...
* * *
Villa Ulevel - aflevering XI
Villa Ulevel
XI
‘Alleen zij die het absurde willen benaderen zullen het onmogelijke bereiken.’ (M.C. Escher)
‘Ik had graag nog enkele van mijn andere aandachtsgebieden met je willen delen, Edgar, bijvoorbeeld over het nut van “delen door nul”, waarom het in de digitale wereld beter is met één en twee te werken in plaats van met nul en één en mijn troetelkind “tijd in het niets”. Maar vader en Amelie verwachten jou.’
Vanachter de stapel boeken op Arnouds bureau verschijnt Het. Ik loop naar de spleet in de bakstenenmuur om me alvast naar de gang naar buiten te wrikken maar Het corrigeert mij, geeft aan te volgen. Welke illusie moet ik nu weer ondergaan? Hoewel ik nog altijd geen idee heb waarom ik naar de villa werd geroepen, lijkt het er sterk op dat ik door een soort ballotage ga. Clair met haar puzzelzinnen, Arnoud met zijn bizarre theorieën. Wat beogen ze daarmee? Testen ze hoe ik reageer?
Wel is duidelijk dat Clair en Arnoud heel verschillende persoonlijkheden zijn, dat ze in elk geval op het vlak van hun werk weinig overeenkomsten hebben. En dat Clair Luna kwijt is en Arnoud het contact met de wereld. Het zou me niets verbazen als ze nu met veel fantasie hun wormgat met een rudiment van de oerknal vullen. Ik begrijp zelf niet wat ik denk.
Ik kijk op en om me heen, in eerste instantie om mijn aandacht voor mijn eigen gedachtekronkels te verleggen. Ben erg benieuwd en ietwat benauwd waar ik nu weer ga belanden. Met een mix van spanning en nieuwsgierigheid, waarvan het laatste gevoel het nog steeds wint van het eerste, wil ik me voorbereiden op … ja, waarop? Wat ik meer haat dan niet begrepen gedachten, zijn onnodige gedachten. Waarom zou ik niet gewoon ervaren wat ik ervaar, op me af laten komen wat op me afkomt. Zonder te analyseren of interpreteren. Proberen het Ding an sich te vatten, zonder vervuiling vanuit mezelf. Dankeschön Immanuel Kant. Daar maar eens mee beginnen. Verbeter de wereld, begin bij jezelf. De vervuiling vanuit de omgeving is van een tweede orde.
Na slechts een paar stappen loodst Het mij door een smalle deur naar een grote, weelderig ingerichte, dieprood- en goudgekleurde salon. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ik nog maar een paar meter het huis binnen ben. De werkvertrekken van Clair en Arnoud vallen in het niet bij de grandeur van deze ruimte. Met optische en mentale illusies houden de schrijfster en de wetenschapper hun wereld in stand. Dit is echte pracht en tastbare praal.
‘Meneer en mevrouw komen zo bij u in het Eschertheater.’ Het opent een deur, wijst mij naar binnen en ik betreed een enorme zaal. Waarom deze ruimte vernoemd is naar de beroemde Nederlandse kunstenaar, vooral bekend om zijn onmogelijke constructies, is me direct duidelijk. Ik kom ogen tekort. De inrichting is volledig geïnspireerd op zijn werk. Ik zie een trap, volg met mijn ogen de treden en kom weer bij de onderste uit. Hoe …? Dit is verdorie niet op papier, dit is tastbaar. Ik neem de proef op de som, kijk en luister nog even of er iemand in aantocht is, en zet mijn voet op de eerste tree en loop langzaam naar boven, twee, drie, vier, … auw! Waanzinnig! Ik stoot met mijn kop tegen een muur.
Ik daal weer af en kijk nog een keer naar de trap, loop er nog een keer op en weer af. Echt botst hier met illusie, want met magisch realistische precisie is de trap vanaf trede vijf geschilderd in een decor dat de hele muur beslaat en de ruimte groter laat lijken dan die in het echt is. Dat geldt ook voor de wand tegenover deze, met een replica, echt en geschilderd, van Eschers Belvédère met de onmogelijk geplaatste pilaren. Daar omheen stijgt een zwerm vogels op vanuit de vloer, om precies te zijn vanuit laatste zes rijen plavuizen, de overige in het decor.
Nog nooit eerder ben ik zo dicht bij de grens van illusie en tastbaarheid geweest. Nu begrijp ik waarom deze zaal een theater wordt genoemd: hier ontstaat vanuit tastbaarheid en illusie absurditeit.
Ik staar naar het plafond, probeer ook daar soep van te maken, als ik op mijn schouder wordt getikt. Naast mij staan een oudere dame en heer in veel te korte badjassen.
wordt vervolgd ...
* * *

